Wat zuurstof voor ondernemingen in moeilijkheden door COVID-19

© Philippe VANSTEENKISTE

Het KB nr. 15 van 24 april 2020 heeft voor wat zuurstof gezorgd voor ondernemingen in moeilijkheden ingevolge de COVID 19-crisis. De regering heeft in een alternatieve vorm van een gerechtelijke reorganisatie voor toekomstige schulden van ondernemingen voorzien, waarbij deze laatsten tegen hun schuldeisers worden beschermd door een tijdelijk “staakt het vuren”. Wij vatten de hoofdlijnen hierna even bondig samen.

Concreet genieten ondernemingen in moeilijkheden op de eerste plaats van een tijdelijke opschorting in de periode van 24 april 2020 tot en met 17 mei 2020, op voorwaarde echter : (1) dat de continuïteit van de onderneming bedreigd is door de COVID-19 pandemie en haar gevolgen en (2) dat de onderneming niet reeds in staking van betaling was op 18 maart 2020.

De tijdelijke opschorting houdt in grote lijnen in dat tijdens die periode (die nog kan worden verlengd): geen bewarend of uitvoerend roerend beslag mag worden gelegd en geen enkel middel van uitvoering mag worden aangewend of voortgezet op de goederen van de onderneming, voor alle schulden van de onderneming;de onderneming niet op dagvaarding van een schuldeiser failliet verklaard kan worden of gerechtelijk kan worden ontbonden; de betalingstermijnen opgenomen in een eerder reorganisatieplan worden verlengd met de duur van de opschorting; overeenkomsten gesloten vóór 24 april 2020 niet eenzijdig of gerechtelijk kunnen worden ontbonden wegens een wanbetaling van een geldschuld opeisbaar onder de overeenkomst.

Elke belanghebbende partij kan weliswaar een procedure zoals in kort geding aanhangig maken om te horen beslissen dat een onderneming niet onder het toepassingsgebied van de bedoelde opschorting valt, maar het valt te vrezen dat, gelet op de beperkte tijdsduur van de opschorting, dergelijk procedurele vluchtroute dode letter blijft.

De gunst van de tijdelijke opschorting doet evenwel geen afbreuk aan de verplichting opeisbare schulden te betalen, noch aan de gemeenrechtelijke contractuele sancties zoals onder meer de exceptie van niet-uitvoering, de schuldvergelijking en het retentierecht. De verplichtingen uit de Wet Financiële zekerheden laat men eveneens onverlet.

Verder voorziet het KB nr. 15 eveneens dat de verplichting voor een onderneming om aangifte van faillissement te doen is opgeschort gedurende de voormelde termijn van opschorting. Voorwaarde is echter dat aan de faillissementsvoorwaarden is voldaan ten gevolge van de COVID-19 pandemie. Een onderneming blijft wel steeds de mogelijkheid behouden om aangifte van faillissement te doen.

Financiële instellingen krijgen tenslotte van de wetgever de garantie dat zij niet aansprakelijk kunnen worden gesteld enkel en alleen omdat de nieuwe kredieten de continuïteit van het geheel of een gedeelte van de activa of van de activiteiten van de schuldenaar niet daadwerkelijk mogelijk hebben gemaakt.

Overzicht >

// Deel dit bericht