Nieuwsbrief – Bevel tot Betalen : quo vadis ?

Het bevel tot betalen: quo vadis?

  1. Het is een courante praktijk dat verkeersovertredingen worden afgehandeld middels betaling van een minnelijke schikking. De loutere betaling doet de strafvordering uitdoven. De overtreder kan dus niet meer worden vervolgd voor die specifieke overtreding.

Indien de overtreder evenwel niet (tijdig) tot betaling overgaat, moest de zaak voorheen systematisch aan de rechter worden voorgelegd. Dit hield in dat de procureur des Konings de vermeende overtreder voor de politierechtbank diende te dagvaarden. Die laatste moest dan oordelen over de strafvordering, zijnde over de schuld van de beklaagde en – in geval van schuld – over de op te leggen straf.

  1. Sedert 2017 kan de procureur des Konings – overeenkomstig artikel 65/1 wegverkeerswet – in geval van niet- of laattijdige betaling een bevel tot betalen uitvaardigen. Het bedrag van de minnelijke schikking wordt dan verhoogd met 35%, een eventuele bijdrage aan het Fonds slachtofferhulp (200 €) en een administratieve toeslag (25,32 €). Dit bevel tot betalen wordt per aangetekende brief ter kennis gebracht van de overtreder. Deze laatste moet vervolgens binnen de dertig dagen[1] betalen of beroep aantekenen. Indien geen beroep wordt aangetekend, wordt het bevel tot betalen uitvoerbaar zonder verdere tussenkomst van een rechter.[2] Enkel indien wel beroep wordt aangetekend, komt de zaak alsnog voor de politierechtbank en – in geval van beroep – voor de correctionele rechtbank.

Het doel van deze procedure is om de werklast van de rechtbanken te verminderen door hen niet langer te belasten met zaken waarin geen betwisting wordt gevoerd. Op die manier zou er meer ruimte vrijkomen voor de betwiste en – vooral – complexe zaken.

  1. De betrachting van de wetgever lijkt in praktijk slechts deels te zijn gerealiseerd. Daar waar geen beroep wordt aangetekend, wat wellicht in de overgrote meerderheid van de dossiers het geval is[3], wordt de rechter effectief niet meer belast. Dit scheelt dus wellicht een serieuze slok op de borrel.

Echter, in de overige gevallen zorgt de nieuwe procedure – althans de concrete toepassing ervan – intussen voor heel wat extra ‘ballast’ voor de rechters. De meerderheid van de politierechters meent immers dat zij enkel kunnen oordelen over de ontvankelijkheid van het beroep.[4] Dit betekent dat zij het beroep:

  • ofwel niet ontvankelijk verklaren, waardoor het bevel tot betalen uitvoerbaar wordt;
  • ofwel ontvankelijk verklaren (zonder verder te oordelen over de gegrondheid ervan), waardoor het bevel tot betalen vervalt.

Slechts een minderheid van de politierechters gaat bij een ontvankelijk beroep ook over tot de beoordeling van de schuld en – voor zover schuldig – de oplegging van een straf, inclusief een eventueel bijkomend verval van het recht tot sturen.

Daar de procedure zeer toegankelijk is en aan weinig vormvoorwaarden is onderworpen, wordt het beroep veelal gewoon ontvankelijk verklaard. De bal komt hierdoor dus in de meeste gevallen terug in het kamp van de procureur des Konings te liggen. Die moet de vermeende overtreder dan via de klassieke weg dagvaarden, waarna de politierechter alsnog moet beslissen over de schuld en – voor zover bewezen – de op te leggen straf(fen).

De ervaring leert dat de procureur de zaak meestal niet opnieuw voor de rechtbank brengt wegens te omslachtig. Dit impliceert immers dat de zaak opnieuw voor dezelfde rechter moet worden gebracht, waardoor deze er nog een tweede keer mee wordt belast. Dit zou bijgevolg net voor ongewenste extra werklast zorgen. Daar waar de procureur de zaak alsnog voor de rechtbank brengt, stellen sommige rechters zich bijzonder mild op door zich op grond van de schending van de redelijke termijn te beperken tot een eenvoudige schuldigverklaring.[5] De overtreder dreigt aldus de dans te ontspringen of er minstens goedkoop vanaf te komen.

  1. Het Hof van Cassatie heeft zich in 2 recente arresten – meer bepaald van 1 en 22 juni 2021 – voor het eerst uitgesproken over de taak van de politierechters in geval van een beroep tegen een bevel tot betalen.

Politierechters moeten enerzijds verder gaan dan een loutere beoordeling van de ontvankelijkheid van het beroep. Wanneer het beroep ontvankelijk is, moeten zij tevens nagaan of het gegrond is. Dit betekent dat zij beoordelen of de procedure correct werd toegepast, of er een misdrijf voorhanden is en of de overtreder effectief schuld treft. Daar waar de politierechters zich beperken tot een oordeel over de ontvankelijkheid, strookt dit dus niet met de intentie van de wetgever, zoals af te leiden uit de wetsgeschiedenis.[6]

Het Hof verduidelijkt anderzijds wel dat de strafvordering in geen geval aanhangig wordt. De politierechter – of correctionele rechtbank in beroep – kan in het kader van een beroep tegen een bevel tot betalen dus nooit zelf een bijkomende straf (bv. verval van het recht tot sturen) opleggen. Volgens het Hof zijn er bijgevolg 3 mogelijke hypotheses:

  • het beroep niet ontvankelijk verklaren, waardoor het bevel tot betalen uitvoerbaar wordt;
  • het beroep ontvankelijk, maar ongegrond[7] verklaren, waardoor het bevel tot betalen uitvoerbaar wordt;
  • het beroep ontvankelijk, maar gegrond verklaren, waardoor het bevel tot betalen vervalt.

In deze laatste hypothese zou de procureur des Konings de vermeende overtreder dus nog steeds via een klassieke dagvaarding voor de rechtbank moeten brengen. De wenselijkheid hiervan zal evenwel afhangen van de eerdere beslissing van de politierechter. Immers, indien deze het beroep gegrond heeft verklaard omdat er geen misdrijf is gepleegd of omdat de overtreder geen schuld treft, zal het weinig zin hebben om die laatste alsnog te vervolgen. Voor zover er een misdrijf is gepleegd, doch de vermeende overtreder geen schuld treft, zou men zich alsnog tot de vermoede dader kunnen richten. Zoals reeds vermeld, zal het – o.a. gezien de tijd die tegen dan verstreken is – niet noodzakelijk opportuun zijn om de politierechter hier nog mee te belasten.

Hoewel de discussie over de taak van de politierechter bij een beroep tegen een bevel tot betalen lijkt te zijn beslecht door het Hof van Cassatie, is het nog maar de vraag of de politierechters zich in de toekomst naar deze rechtspraak zullen schikken. Bepaalde politierechters lijken immers vast te houden aan hun opvatting. De beide strekkingen (enkel ontvankelijk verklaren of tevens een straf uitspreken) blijven nog steeds bestaan.

Een procedure die met nobele bedoelingen werd ingevoerd, lijkt dus uiteindelijk in een eerder contraproductieve procedurele discussies te ontaarden. Daar waar men enerzijds aan efficiëntie wint, gaat deze anderzijds voor een groot stuk opnieuw verloren aan deze discussies. Men mag evenwel veronderstellen dat velen gewoon gevolg geven aan het bevel tot betalen[8], zodat de balans nog steeds eerder positief zal uitvallen. Bij beroep is de uitkomst duidelijk minder voorspelbaar, al heeft Cassatie het pad intussen wel geëffend…

[1] Na ontvangst van de aangetekende zending.

[2] Wanneer de FOD financiën de geldsom niet kan invorderen binnen een termijn van drie jaar nadat deze uitvoerbaar werd verklaard, kan de procureur des Konings de schorsing van het recht tot sturen in hoofde van de overtreder bevelen.

[3] Exacte cijfers zijn ons niet bekend.

[4] Zij steunen zich hiervoor o.a. op de letterlijke lezing van art. 65/1, zevende lid Wegverkeerswet: «Indien het beroep ontvankelijk wordt verklaard, wordt het bevel tot betalen als niet bestaande beschouwd.».  Verder zou dit niet stroken met een basisbeginsel van het strafrecht, zijnde het verbod op zelfincriminatie. De vermeende overtreder maakt immers de strafvordering ten gronde tegen zichzelf aanhangig en stelt zich bloot aan nog andere strafsancties, zoals bv. het verval van het recht tot sturen.

[5] Men acht de overtreder schuldig, maar legt geen straf op ter compensatie van de lange duur van de strafprocedure.

[6] De uitgewerkte bezwaarprocedure leidt er aldus het Hof niet toe dat de strafvordering in werking wordt gesteld voor feiten die aanleiding hebben gegeven tot het uitvaardigen van een bevel tot betalen. Een letterlijke lezing van art 65/1, §2, zesde en zevende lid wegverkeerswet zou verder elke zin van de uitgewerkte regeling ontnemen. Dit is tevens in strijd zijn met de wetgeschiedenis van de regeling. Dit was niet de bedoeling van de wetgever.

[7] De rechtbank moet concreet nagaan of de voorwaarden voor het uitvaardigen van het bevel tot betalen en de kennisgeving ervan zijn verenigd. Voorts moet de rechtbank ook  vaststellen dat de persoon tegen wie het bevel tot betalen is uitgevaardigd de feiten heeft gepleegd, wat aldus het Hof veronderstelt dat wordt nagegaan of de voor de overtreding vereiste bestanddelen zijn verenigd, of die feiten aan de als overtreder aangemerkte persoon kunnen worden toegerekend en of de som waarvoor het openbaar ministerie het bevel tot betalen heeft uitgevaardigd wettig is.

[8] Exacte statistieken ontbreken.

Overzicht >

// Deel dit bericht