De strafrechtelijke verantwoordelijkheid van de architect-bouwheer en diens vennootschap

De strafrechtelijke verantwoordelijkheid van de architect-bouwheer en diens vennootschap (vonnis correctionele rechtbank Oost-Vlaanderen, afdeling Gent, van 21 februari 2023)

  1. In een vonnis van de rechtbank van eerste aanleg Oost-Vlaanderen, afdeling Gent, sectie correctionele zaken, van 21 februari 2023 diende de rechtbank te oordelen over de strafrechtelijke verantwoordelijkheid van een architect en zijn vennootschap, alsook over het opleggen van de herstelvordering.
  2. De feiten die ten grondslag van dit vonnis liggen hadden betrekking op een vergunning voor het bouwen van een woning in een woonpark.[1] Het gebouw zou dienst doen als woonhuis en architectenbureau. Bij het openbaar onderzoek werd één bezwaarschrift ingediend, met name door een buur, die zich later ook burgerlijke partij zou stellen in de strafprocedure. Aan de vergunning waren namelijk een aantal voorwaarden verbonden, waaronder het respecteren – langs beide kanten – van een bepaalde afstand tussen de bebouwing en de perceelsgrens. Na uitvoering van de bouwwerken beklaagde de kwestieuze buur zich erover dat deze afstand niet was gerespecteerd. Op dit punt werd evenwel geen overtreding vastgesteld door de stedenbouwkundig inspecteur. N.a.v. deze controle bleek daarentegen dat er rechts vooraan het gebouw, ter ondersteuning van een overkapping, betonnen pijlers waren gegoten. Deze stonden evenwel niet op de bouwaanvraag en waren dus niet vergund.
  3. Voor deze bouwovertreding werden de 2 bouwheren-natuurlijke personen vervolgd voor de correctionele rechtbank, alsook de architectenvennootschap waarvan één van voornoemde natuurlijke personen de zaakvoerder was. De bouwheren-natuurlijke personen betwistten hun strafrechtelijke verantwoordelijkheid niet en werden aldus voor de hen ten laste gelegde feiten veroordeeld. Ook de architectenvennootschap werd evenwel strafrechtelijk verantwoordelijk geacht. De rechtbank stoelde zich hiervoor op de volgende overwegingen:
      • de vennootschap was mede-eigenaar van de woning en de zetel was aldaar gevestigd;
      • de misdrijven gebeurden in het kader van de waarneming van de belangen van de vennootschap;
      • er was binnen de rechtspersoon niet voldoende aandacht geschonken aan het naleven van de vergunningsplicht.
  4. Een interessante vraag was evenwel of de persoonlijke verzwarende omstandigheid van artikel 6.2.1 lid 2 VCRO moest worden toegepast. Conform deze bepaling geldt immers een strafverzwaring indien stedenbouwkundige misdrijven worden gepleegd “door instrumenterende ambtenaren, vastgoedmakelaars en andere personen die in de uitoefening van hun beroep of activiteit onroerende goederen kopen, verkavelen, te koop of te huur zetten, verkopen of verhuren, bouwen of vaste of verplaatsbare inrichtingen ontwerpen en/of opstellen of personen die bij die verrichtingen als tussenpersonen optreden, bij de uitoefening van hun beroep”.
    Volgens de rechtbank worden met deze bepaling alle personen geviseerd die een beroep of bedrijvigheid uitoefenen in verband met het bouwwezen in de ruimste betekenis van het woord. Daar zowel de activiteiten van de vennootschap, als deze van haar zaakvoerder-bouwheer onder meer gericht zijn op het uitvoeren van alle opdrachten die voorbehouden zijn aan personen die gerechtigd zijn het beroep van architect uit te oefenen, werd deze verzwarende omstandigheid voor beide weerhouden.
  5. De rechtbank moest ten slotte nog oordelen over de herstelvordering, zijnde de vraag tot verwijdering van de betonnen pijlers. Ze besliste dat er geen redelijke verantwoording bestond voor het laten verwijderen van de betonnen pijlers. Deze maakten aldus de rechtbank immers voortaan inherent deel uit van de constructie en de verwijdering ervan zou naast bijzonder omslachtig ook duur zijn. De rechtbank kon op grond van de voorliggende technische adviezen ook niet met zekerheid stellen dat de verwijdering de stabiliteit niet in gevaar zou brengen, eerder integendeel. Aldus de rechtbank zou de herstelmaatregel in die omstandigheden een onevenredige last opleggen in verhouding tot het beoogde herstel en technisch bedenkingen. In weerwil van de doorgaans stringente beoordeling, werd de herstelvordering bijgevolg afgewezen door de rechtbank.

[1] Dit betreft een woongebied waarin de gemiddelde woningdichtheid gering is en de groene ruimten een verhoudingsgewijs grote oppervlakte beslaan.

Overzicht >

// Deel dit bericht